Enkele stukken betreffende de
West-Indische Compagnie
(WIC).
terug
naar de feestpagina | naar het beeldmateriaal
van de WIC
Ter gelegenheid van het bereiken
van de honderdduizendste online pagina met beeldmateriaal bij Van Papier Naar Digitaal zijn enkele stukken betreffende de
West-Indische Compagnie (WIC) beschikbaar gekomen. Deze WIC is
wat minder bekend dan de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), wat
deels zeker te wijten zal zijn aan het feit dat veel minder archiefmateriaal bewaard
is gebleven dan van de VOC. Vandaar dat het aardig is om juist van deze compagnie enkele stukken uit het midden van de achttiende eeuw
in beeld brengen. De archiefstukken bevatten,
zoals de omschrijving ook toont, niet alleen lijsten met persoonsgegevens, maar
ook andere informatie. Vanwege het bijzondere karakter van de
bronnen in dit familiearchief zijn de archiefstukken hier in zijn geheel in te
zien.
Allereerst volgt een
summiere omschrijving van de archiefstukken met een toelichting. Daarna
wordt de historie van deze archiefstukken
toegelicht en volgt een kort relaas over de WIC
toegespitst op het midden van de 18e eeuw.
Archiefstukken
in beeld: |
Toelichting: |
Lijsten van hoofdparticipanten van de presidiale kamer van de
West-Indische
Compagnie.
- datering: 1766
en ongedateerd
- 2 stukken / samen 7 afbeeldingen
|
Het betreft hier de Kamer van Amsterdam, die gedurende het bestaan van de WIC in driekwart van de tijd de leidende, presidiale, Kamer was. Uit de groep van hoofdparticipanten, aandeelhouders die minstens 6000 guldens aan aandelen in de WIC bezaten, benoemde de magistraat enkele bestuurders voor de Kamer.
De tweede, ongedateerde, lijst is waarschijnlijk een voorloper van de lijst van 1766, gelet op de doorhalingen. Het lijkt erop dat
deze is gebruikt om tot de lijst van 31 januari 1766 te komen. |
|
|
Lijsten van compagniespersoneel en Essequibo en
Demerary, met opgave van de gages.
- datering: 1739,
1749 en ongedateerd
- 1 omslag / samen 11 afbeeldingen
|
Essequibo en Demerary zijn nu onderdeel van Guyana (tot 1966 Brits Guiana). Vroeg in de 17e eeuw werd deze streek al bezocht door handelaren uit de Republiek. De plantagekoloniën Essequibo en Demerary, onderdeel van een breder gebied dat wel Nederlands Guiana werd genoemd, bloeiden op in het midden van de 18e
eeuw onder het bestuur van Laurens Storm van 's Gravesande, commandeur van Essequibo van 1742-1772. De slaven die op de suikerplantages werkten kwamen voornamelijk uit
West-Afrika. |
|
|
Staten van het compagniepersoneel en hun gages en rantsoenen op Curaçao en onderhorige
eilanden, met staten van de compagnieshuizen binnen en achter het fort Amsterdam, de versterkingen, de compagniesslaven en inkomsten uit diverse
belastingen.
- datering: 1749 en 1750
- 1 katern / samen 40 afbeeldingen
|
Curaçao ontwikkelde zich in de 17e eeuw tot één van de belangrijkste handelscentra in het Caribisch gebied. In
de tijd dat de WIC
het alleenrecht had om in slaven te handelen (tot 1730) was het eiland tevens de plaats van waaruit Afrikaanse slaven werden verkocht. In de 18e eeuw beleefde Curaçao een grote
welvaart
Aruba en Bonaire vielen onder het gezag van de gouverneur van Curaçao. Op beide eilanden lagen militairen,
Bonaire had enkele zoutpannen. |
|
|
Lijst van opgezetenen van Sint
Maarten, met opgave van familieleden en slaven, rantsoenlijsten van militairen en inkomsten van het waaggeld en van uitgaande
goederen.
- datering
1749 en 1750
- 1 katern / samen 19 afbeeldingen
|
In 1630 was Sint Maarten veroverd door de WIC. Het had rijke zoutpannen en men wilde het gebruiken als station voor het verkeer van en naar Brazilië, maar korte tijd later werd
het door de Spanjaarden veroverd. Daarna kwam het weer in handen van de Republiek, maar in 1676 werd het eiland
opnieuw ingenomen, nu door de Fransen. Vanaf 1707 werd het weer
WIC-bezit. In 1717 werd het noordelijk deel teruggegeven aan de Fransen, zodat de situatie van voor 1676 terugkeerde.
De bovenwindse eilanden hebben voor de WIC geen grote betekenis
gehad, behalve Sint Eustatius gedurende een korte periode in de 18e
eeuw. |
|
|
Lijst van compagniesambtenaren en vacante posten op de kust van Guinea,
Curaçao en onderhorige eilanden.
- datering:
1749, met gegevens vanaf 1730
- 1 katern / samen 5 afbeeldingen
|
Met
de Kust van Guinea werd grofweg de Afrikaanse kuststrook van
Angola tot Nigeria aangeduid. De twee belangrijkste delen waren de
Goudkust, voornamelijk het zuidelijk deel van huidig Ghana, en de
Slavenkust die oostelijk van de Goudkust was gelegen. Daarnaast
werden ook nog de Greinkust en de Ivoorkust onderscheiden, die
westelijk van de Goudkust lagen.
In de 17e eeuw werd in deze regio door de WIC via de talloze
forten langs deze kust in het begin voornamelijk gehandeld in inheemse
producten, vooral ivoor en goud waren winstgevend, maar later die
eeuw ging de slavenhandel steeds meer een rol spelen. In de
periode 1675-1731 vertegenwoordigde goud ongeveer 75% van de
totale handel van de WIC.
Vanaf 1700 werd de WIC geleidelijk aan minder machtig in dit
gebied, mede door de toenemende smokkelactiviteiten, ten faveure
van andere handelaren en compagnieën. |
|
|
Lijsten van personeel en troepen van de Compagnie op de kust van
Afrika, met vermelding van gages, kostgelden en verdere
onkosten.
- datering:
ca. 1750
- 1 omslag / samen 34 afbeeldingen
|
Op
de Kust van Guinea bestond het merendeel van het
compagniespersoneel uit militairen. Het garnizoen Elmina telde de
meeste militairen, de rest lag verspreid over de forten en
factorijen elders op de Kust.
Omdat het gebied als ongezondste plek ter wereld bekend
stond, er was een grote sterfte onder Europeanen in dit gebied,
was het lastig om voldoende gekwalificeerd personeel uit de
Republiek aan te trekken. Dit had tot gevolg dat in de achttiende
eeuw meer dan de helft van het uitvoerend personeel van buiten de
Republiek afkomstig was.
Tot ver in de 19e eeuw was er een Nederlandse Gouverneur ter Kuste
van Guinea (de hoofdzetel was in Elmina), al kwam eerder die eeuw
al een deel van dit gebied onder Brits bestuur. |
De historie van deze archiefstukken
De archiefstukken maken
momenteel deel uit van het familiearchief De Beaufort dat in Het
Utrechts Archief wordt bewaard. De stukken zijn daar langs een wat
ingewikkelde weg terechtgekomen: In 1750 werd Thomas Hope (1704-1779),
van de latere bank Hope & Co, door de stadhouder Willem IV (en later
ook door Willem V)
benoemd tot zijn representant bij de WIC. Thomas Hope heeft deze stukken
verzameld en bewaard in het archief van de firma Hope & Co. Zijn
zoon John (1737-1784) nam na zijn overlijden het beheer van dit archief
over. Van daaruit zijn de stukken op de een of andere manier via Joannes Bernardus Stoop (1781-1856),
sinds 1833 firmant bij Hope & Co, bij de familie De Beaufort
terechtgekomen. Stoop's dochter Anna Aleida (1812-1885) huwde namelijk
in 1841 met Arnoud Jan de Beaufort (1799-1866). In 1964 heeft jkvr. dr. C.M. de Beaufort
de stukken aan het archief in Utrecht in bewaring gegeven.
Familiearchieven bevatten
geregeld bijzondere stukken en als zich tijdens genealogisch of historisch
onderzoek de kans voordoet om een
familiearchief grondig te bekijken is het zeker de moeite waard dat ook
te doen!
Afbeelding 8 van de uit
1695 daterende set paskaarten van de kust van Venezuela en de
bijliggende eilanden,
gemaakt door Johannes van Van Keulen. Voor ons gevoel staat de kaart op
de kop,
want de de eilanden liggen immers
in werkelijkheid ten noorden van Venezuela. Boven zijn in
het midden van links naar rechts te zien:
Bon Aire, Quiraçao en Oruba.
Hieronder zijn de afzonderlijke eilanden vergroot weergegeven, in de
voor ons meer bekende volgorde (ABC-eilanden).
Zie voor de gehele set paskaarten op Antique
Maps.
Kort
relaas over de WIC
Ondanks het feit dat de in
1621 opgerichte West-Indische Compagnie wat minder bekend is als de VOC, is
er heel veel te vertellen over deze handelscompagnie, veel te veel voor dit relaas.
Daarom wordt hier graag verwezen naar de vele publicaties over de WIC,
enkele voorbeelden daarvan zijn onderaan deze pagina genoemd. Hier wordt
het accent gelegd op het schetsen van de situatie in het midden van de 18e eeuw, de periode
waaruit de
hier geplaatste archiefstukken stammen.
Feitelijk is er twee keer
een West-Indische Compagnie opgericht. De in 1621 ontstane eerste
compagnie heeft bestaan tot in 1674, toen de tweede van start ging,
gewoon onder dezelfde naam. Had de eerste WIC zich vooral gericht op
Brazilië en, in mindere mate, op Nieuw Nederland, tijdens de tweede WIC
lag de aandacht niet meer op deze gebieden. Het militaire aspect, de
oorlogsvoering, speelde een beduidend kleinere rol bij de tweede
compagnie en de Kaapvaart werd gestaakt.
De tweede WIC organisatie bestond net als de eerste compagnie uit vijf
zogenaamde Kamers, te weten Amsterdam, Zeeland, Noorderkwartier, Maze en Stad en
Lande. De voorzittende Kamers waren bij toerbeurt Amsterdam (gedurende 6 jaar) en Zeeland (gedurende 2 jaar).
Het belangrijkste bestuursorgaan was de Vergadering der Heren Tien. Elke
Kamer leverde daartoe enkele bewindhebbers, voor Amsterdam was dat
aantal vier ook al had men bijna 60% van het aandelenkapitaal in handen, en de tiende bewindhebber werd door de Staten-Generaal
aangesteld. De voorzittende Kamer, ondersteunt door allerlei commissies,
had de dagelijkse leiding van de WIC in handen.
Door de eeuwen heen waren er
een groot aantal handelsposten en nederzettingen van de WIC, sommigen
gedurende een zeer lange tijd in bezit, anderen waren slechts kort in
handen van de Republiek. De lijst van Nederlandse koloniën
(link Wikipedia) geeft een aardige indruk hiervan.
Het monogram van de
Geoctroieerde Westindische Compagnie.
Net als bij de eerste
compagnie was het ook bij de tweede zo, dat telkens voor een beperkte
tijd octrooi werd verleend door de Staten-Generaal en er dus bij de afloop
van het octrooi verlenging
noodzakelijk was. De WIC kreeg steeds meer concurrentie. Zo moest men
aan de Goudkust in West-Afrika de macht delen met de Engelsen. In de eerste kwart van
de 18e eeuw ging het financieel niet zo best met de WIC, mede waardoor
de invloed van provincies, steden en kooplieden steeds groter
werd, wat er uiteindelijk toe leidde dat bij de octrooiverlenging in
1730 het alleenrecht van de WIC sterk slonk. Oorspronkelijk omvatte het octrooigebied
Afrika bezuiden de Kreeftskeerkring, Amerika en de eilanden in de Atlantische en Stille Oceaan gelegen tussen Kaap de Goede Hoop en het oostelijk uiteinde van
Nieuw-Guinea. In het octrooi van 1730 behield men slechts het alleenrecht op slavenhandel in Suriname, Essequibo en
Berbice en het alleenrecht op een deel van de Goudkust. Andere kooplieden konden tegen betaling (recognitie)
voor een bepaalde tijd vrije toegang verkrijgen tot de overige gebieden van de
WIC en handel drijven. Het alleenrecht op de Goudkust raakte de WIC overigens al in 1734 kwijt.
Fragment uit een Italiaanse kaart uit 1722,
uitgegeven in Napels, waarop een (noordelijk) deel
van Zuid-Amerika is te zien en de daarbij gelegen eilanden.
Zie voor meer gegevens de
online kaarten van de universiteit van Lissabon.
Aan het eind van de dertiger jaren concludeerde de bestuurders an de WIC dat het door de
moordende concurrentie niet meer lonend was zich met de
slavenhandel bezig te houden. Men concentreerde zich nu op
goederen, maar in de praktijk werd er maar beperkt handel gedreven. Rond
1760 was de WIC feitelijk van een handelscompagnie tot een
beheersorganisatie geworden. De inkomsten werden voornamelijk verkregen uit de inning
van hoofd- en recognitiegelden. Dat alles had tot gevolg dat rond het
midden van de 18e eeuw het aantal werknemers van de WIC fors was
geslonken in vergelijk met het begin van die eeuw.
Gedurende enkele oorlogen kon de WIC in het Caribisch gebied, met name op
Curaçao en Sint Eustatius, nog fors opbloeien, al was dit beide keren
slechts van korte duur. Dat was in de Zevenjarige Oorlog (1754-1763),
door de strijd tussen de Fransen en Engelsen, en in het begin van de
Amerikaanse Vrijheidsoorlog (1776-1780).
In 1791 werd het octrooi
niet meer door de Staten-Generaal verlengd en nam de Republiek de
aandelen over. Daarmee was de WIC definitief ter ziele gegaan.
Een kleine selectie uit de
grote hoeveelheid die er aan
literatuur over de WIC is. Het eerstgenoemde boek van Den Heijer bevat een
uitgebreide thematische literaruuropgave.
-
Henk den Heijer, De
geschiedenis van de WIC (Zutphen 2002)
-
J. Jacobs, Een zegenrijk gewest.
Nieuw Nederland in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1999)
-
Russell Shorto, Nieuw Amsterdam.
Eiland in het Hart van de Wereld (Amsterdam 2004)
-
Charles Boxer, De Nederlanders in
Brazilië 1624-1654 (Amsterdam 1993)
-
Alex van Stipriaan, Surinaams
contrast (Leiden 1993)
-
L.A. Wright en C.F.A. van Dam, Nederlandsche
zeevaarders op de eilanden in de Caraïbische zee en aan de kust van
Columbia en Venezuela gedurende de jaren 1621-1648(9) (Utrecht
1934-1945)
-
P.C. Emmer, De Nederlandse
slavenhandel 1500-1850 (Amsterdam 2000)
-
A. van Dantzig, Les Hollandais sur la
Côte de Guineée. A l'Epoque de l'Essorde l'Ashanti et du Dahomey
1680-1740 (Parijs 1980)
-
K. Ratelband, Nederlanders in
West-Afrika 1600-1650. Angola, Kongo en São Tomé (Zutphen
2000)
terug
naar de feestpagina | naar het beeldmateriaal
van de WIC
|