onderdeel van geneaknowhow.net

VAN PAPIER NAAR DIGITAAL

Een initiatief van Hans den Braber en Herman de Wit
ter bevordering van het online brengen van genealogisch bronmateriaal.

   

 

 

De Haarlemse gildeboeken van de Schonenvaarders.

terug naar de feestpagina | naar het beeldmateriaal van de Schonenvaarders

 

Ter gelegenheid van het bereiken van de honderdduizendste online pagina met beeldmateriaal bij Van Papier Naar Digitaal zijn de gildeboeken van de Haarlemse Schonenvaarders beschikbaar gekomen. De gilden van Schonenvaarders, die aan het eind van de Middeleeuwen in de Nederlandse gewesten werden opgericht, bestonden uit schippers en kooplieden die handel dreven met het Deense Skåne (uitspraak "skone"), hier te lande aangeduid als Schonen, de zuidpunt van huidig Zweden, dat in 1658 bij de Vrede van Roskilde in Zweedse handen overging.

Van de gildeboeken van de Haarlemse kooplieden zijn bij Van Papier Naar Digitaal zowel de afbeeldingen van het origineel als de transcripties te vinden. Deze transcripties zijn weliswaar nog in een eerste versie, maar zijn hier toch al geplaatst omdat het origineel voor de niet zo geoefende lezer met name in de oudste delen lastig te ontcijferen zal zijn.

Zie voor meer informatie over de historie van het archief en het kort relaas over de Schonenvaarders verderop op deze pagina. Nu eerste  de beide archiefstukken zelf, elk van een korte toelichting voorzien.

Archiefstuk in beeld: Toelichting:
Gildeboek van het Haarlemse Schonenvaardersgilde 1416-1646, met rekeningen en resoluties.
  • datering: de ouderdom van het boek zelf is niet bekend
  • 1 boek / samen 157 afbeeldingen
Het gildeboek bevat de inkomsten en uitgaven van het gilde, wat de leden aan vangst hadden en aan wie ze wat schuldig waren en de aan en verkoop van schepen. 
Het boek begint met het vastgestelde reglement van 9 februari 1416, dat alleen over onderwerpen rept waarmee men binnen het gilde enige problemen had ervaren.
   
Gildeboek van het Haarlemse Schonenvaardersgilde 1668-1763, met rekeningen en naamregister.
  • datering: de ouderdom van het boek zelf is niet bekend
  • 1 boek / samen 119 afbeeldingen
Dit gildeboek begint met een ledenregister dat loopt van 1594 tot in 1763. Verder bevat het de inkomsten en uitgaven van het gilde.

 

Historie van het archief

Over de historie van deze archiefstukken is weinig bekend. Mevrouw Van den Bosch-Nord Thomson wist ons in haar artikel (zie literatuur) echter te melden over waarom in de 18e eeuw de dan nog aanwezige archiefstukken van het gilde bij het stadsbestuur zijn ingeleverd. Via het stadsbestuur zullen deze gildeboeken in het latere stadsarchief terecht zijn gekomen:

Boudewijn van Rees trad in 1737 toe tot het gilde. Tot in 1763 is er daarna niets in het gildeboek geschreven. In 1763 werden de drie minderjarige zonen van Van Rees ingeschreven, die zelfs als medebestuurders (vinders) werden opgetekend. Boudewijn van Rees was op dat moment namelijk nog het enig overgebleven lid en hij was ernstig ziek. Uit het rekest dat hij daarna aan het stadsbestuur richtte verzoekt hij daarom om het gilde op te heffen en de onder zijn beheer zijnde losrentebrieven en obligaties van het gilde ter waarde van 1300,- te mogen verkopen ten nutte van zichzelf en zijn familie. Zo kwam het dat het stadsbestuur het gilde in 1765 ontbond en Van Rees toestemming gaf om de effecten in te lossen tegen 1000,- bij de stadsrekenkamer, onder voorwaarde dat hij samen met de effecten ook de boeken en de papieren van het gilde aldaar zou inleveren. Als deze voorwaarde niet zou zijn gesteld was het nog maar de vraag of er iets bewaard zou zijn gebleven van dit gilde.

 

Kaartje uit het artikel in het Haerlem Jaarboek (zie literatuur)
waarin duidelijk de positionering van Schonen t.o.v. Haarlem is weergegeven. 

 

Kort relaas over de Schonenvaarders

Al in de dertiende eeuw werd er vanuit onze streken rechtstreeks per schip handel gedreven met de Oostzeelanden. De schippers en kooplieden die zich buiten de Hanzesteden met deze handel bezig hielden werden Ommelandvaarders genoemd. Men voer namelijk 'om het land'  (Jutland) heen om vanuit de Noordzee direct in de Oostzee te kunnen komen. Dat was tot die tijd een gevaarlijker route dan de gebruikelijke route waarbij men over land naar bijvoorbeeld Lübeck of Hamburg trok om van daaruit de Oostzee op te varen. De reis om Jutland heen was beter mogelijk geworden dankzij de ontwikkeling van het koggeschip dat veel wendbaarder was dan het tot dan toe veel gebruikte karveel. Het koggeschip was (gemiddeld) 30 meter lang en 7 meter breed en het had één mast in het midden van het schip waaraan een vierkant zeil hing. Niet veel later kwam naast de kogge de grotere hulk (holk) in zwang, op het eerste gezicht een kogge in een groter formaat, met verdiepingen en hutten op het achterdek. Vanwege de grootte van de hulk kon met dit schip verder uit de kust worden gevaren dan met het koggeschip.

Schonen was aan het eind van de middeleeuwen de belangrijkste haringmarkt in Europa en had zich daardoor ontwikkeld tot een belangrijk handelscentrum waar allerlei koopwaar die via de Oostzee en Noordzee werd aangevoerd en die op Schonen werd geruild tegen haring of andere goederen. Op dit grote Oost-West knooppunt werd in allerlei produkten gehandeld, waarbij het kon gaan om grondstoffen, halffabrikaten en eindprodukten. 
In de zee ten westen van Schonen was sinds het begin van de 13e eeuw zo veel haring aanwezig, dat men wel gekscherend zei dat je de haring met je handen uit het water kon vissen. Eind 14e eeuw bereikte de omvang van de vangst zijn hoogtepunt. Vrijwel alle handel vond plaats gedurende de jaarmarkt, de 'Skånemarkedet', die van 25 juli tot 9 oktober in en rond Falsterbo en Skanor (Skanör) plaatsvond. Vaak werd de handelstijd verlengd, soms wel tot half november. In de 14e eeuw werd de haring vooral in Skanor verhandeld, in de 15e eeuw was dit met name in Falsterbo.

In 1251 had de Deense koning Ommelandvaarder privileges gegeven. Groepen kooplieden of steden kregen (later) van de Denen ook recht op het gebruik van een terrein bij Falsterbo of Skanor, een zogenaamde vitte (Deens: ved). Op zo'n vitte woonden en werkten de kooplieden en waren tijdelijke pakhuizen, winkels, kramen en werkplaatsen te vinden. Van Harderwijk is bekend dat de stad al in 1316 een vitte kreeg toegewezen bij Skanor. Ook andere steden, zoals bijvoorbeeld Amsterdam, Kampen, Zwolle, Stavoren en Zutphen, verkregen op enig moment een eigen vitte bij dit stadje. Het is niet bekend of het Haarlemse Schonenvaardersgilde een eigen vitte had. Wellicht maakte men, net als de kooplieden uit de stad Leiden, gebruik van de Amsterdamse vitte. Gekochte haring werd op de vitte verwerkt door ze te zouten en te vertonnen, veelal gebeurde dat werk door vrouwen.
De grootte van de vitten varieerde sterk. Van de relatief grote vitten van Lübeck en Danzig is bekend dat deze 6 tot 10 hectare groot waren. Steden als Stettin, Lübeck, Stralsund en Rostock hadden vitten die waren gelegen bij Falsterbo. Voor de Denen brachten deze concessies de nodige inkomsten voor het land, evenals de latere tollen die bij het passeren van de Sont moesten woden betaald.
Nadat in eerste aanleg Deens recht had gegolden op de vitten, werd aan gepriviligeerden al vrij snel toegestaan om het recht te laten gelden van de stad waaruit de tijdelijke bewoners kwamen. De hoogste gezagsdrager in een vitte was de voogd, die zelf niet deelnam aan de handel op Schonen. Aan het eind van de handel werden alle opstallen afgebroken en vertrok iedereen volbeladen weer naar de stad van herkomst.

Een groot deel van de door de Denen gepriviligeerden kwamen uit steden die waren aangesloten bij de Hanze, van 1159 tot 1299 een verbond tussen kooplieden en vanaf 1356 tot 1630 een verbond tussen steden, dat op zijn hoogtepunt in totaal crica 70 steden in landen langs de Oostzee en Noordzee omvatte. De niet tot de Hanze behorende Ommelandvaarders die ook privileges hadden gekregen werden als grote concurrenten gezien door de Hanzesteden. De rechten die de Hanze op de Oostzeehandel bezat werden vooral door Hollanders, Vlamingen en Engelsen betwist en uiteindelijk slaagden zij er in dat de Hanze in de loop van de 16e eeuw deze alleenrechten verloor, waardoor in onze gebieden al vrij snel Holland deze handel overnam, ten nadele van onder andere de Hanzesteden in het Gelderse IJsselgebied.

 

Detail van de kaart van Schonen (Scania) in de "Atlas Dania Seelandia Fionia Scania" (Band 4) in de atlassenverzameling van de
Deense koning Frederik V. Op deze te Amsterdam gedrukte kaart zijn linksonder de kustplaatsen Falsterbo en Skanör zichtbaar.
Zie voor meer gegevens de online atlassenverzameling van de koninklijke bibliotheek van Denemarken.

Hieronder het gebied op de huidige kaart (bron: Google Maps/Tele Atlas), waarop Falsterbo en Skanör nadrukkelijk op een
schiereiland te zien zijn. In vergelijk met oude kaarten vanaf 1600 tot heden lijkt het erop dat gaandeweg wat land is verdwenen. 
Op onderstaand kaartje wordt overigens een iets ruimer gebied weergegeven dan op de kaart hier boven,
waarop de stad Malmö -destijds Mallmuyen- niet te zien is.

 

De gilden van de Schonenvaarders (Scoenvaerders, Scoense Verderen) zijn in verschillende plaatsen in onze streken ontstaan. Zij waren gericht op de handel met Schonen, een specialisme binnen de Oostzeevaart zouden we kunnen zeggen. Ook in diverse Duitstalige Hanzesteden was er een 'Schonenfahrer Kompanie', zoals in Lübeck, Hamburg, Rostock, Stettin en Dortmund. Los van deze specifieke gilden kwamen er bijvoorbeeld ook kooplieden uit England, Schotland en Normandië naar Schonen.

De haring was aan het eind van de middeleeuwen een zeer belangrijk produkt, deze vissoort moet tot het volksvoedsel worden gerekend, daarbij geholpen door de katholieke kerk die de vasten voorschreef (er waren jaarlijks 195 vastendagen ...), op welke dagen geen vlees mocht worden gegeten. De haringhandel was met recht een belangrijke pijler van de economie te noemen.

Eind 14e eeuw begonnen Vlamingen, Hollanders en Zeeuwen in de Noordzee vis te vangen en te kaken, wat illegaal was, want de Hanze had het alleenrecht op de verkoop van gekaakte haring. Pas rond 1420 werd dit verbod opgeheven. Vanaf 1560 verdween de haring uit het gebied rond Schonen. Dat had tot gevolg dat het belang van Schonen als handelscentrum snel tanende was en na een korte tijd was deze zelfs geheel verdwenen. Van Falsterbo en Skanor bleef bijna niets over, in de 17e eeuw was Skanor zelfs een geheel verlaten stadje. De behoefte aan haring werd vanaf dat moment door de Noordzeeharing gedekt.

 

Toen een boek nog een Boek was ....: De achterzijde van het oudste Schonenvaarders gildeboek. Het boek is gebonden in een
beschilderd (geweest) zware houten band en voorzien van een ijzeren slot en ijzeren knoppen die vermoedelijk ter bescherming dienden.

 

Volgens de 17e eeuwse kroniekschrijver Samuel Ampzing zou het Haarlemse Schonenvaarders gilde in 1368 opgericht zijn door een zeventigtal personen die op Schonen waren geweest. Bewijs hiervan bestaat niet meer. Het oudst bewaarde boek begint in 1416, maar uit de tekst van dit boek blijkt dat het gilde al voor 1416 moet zijn opgericht. Wellicht zou dit gilde trouwens beter als een broederschap kunnen worden aangeduid, want bij de Haarlemse ambachtsgilden was het gebruikelijk dat de bestuurders van een gilde, bestaande uit een deken en enkele vinders, door de burgemeesters werden benoemd. Bij het Schonenvaardersgilde was dit niet het geval, het gilde benoemde hen zelf. 
Jaarlijks vond een gilde-drinken plaats op Sint Odulfsdag (12 juni), later spreekt men over gilde-eten. In de 16e eeuw worden de maaltijden niet meer op Sint Odulfsdag gehouden maar - op een enkele uitzondering na - op de eerste zondag in januari. Overigens konden deze maaltijden in de 16e eeuw wel meerdere dagen duren, in de 17e eeuw waren er 's middags en 's avond maaltijden op twee achtereenvolgende dagen.

Waren oorspronkelijk slechts mensen die zelf op Schonen handelden lid van het gilde, gelet op de ledenlijsten wordt in de 16e en vooral in de 17e eeuw aan dit uitgangspunt niet meer vastgehouden. Ook mensen van buiten Haarlem worden dan lid van het gilde. In de 17e eeuw lijkt het gilde verworden te zijn tot een gezelligheidsvereniging. Deze veranderingen hangen ongetwijfeld samen met het feit dat in de tweede helft van de 16e eeuw Schonen als handelscentrum ophield te bestaan, nadat de haring daar verdwenen was. De Schonenvaart als handelsactiviteit was daarmee ten einde gekomen en dit kon zodoende ook niet meer als bindende factor gelden voor de leden van het gilde.
Veel van de leden van het gilde behoorden tot de bekende Haarlemse families. In de 16e eeuw is Lancelot van Brederode het beroemdste gildelid. Het bekendste lid is ongetwijfeld Michiel Adriaansz de Ruyter, die in 1660 toetrad tot het gilde en lid bleef tot aan zijn dood in 1676. Het aantal leden wisselde door de eeuwen heen zeer sterk in aantal. Midden 16e eeuw varieerde het aantal leden van 31 en 75. Na het beleg van Haarlem daalde het ledental zelfs tot 10, waarna weer een geleidelijke stijging plaatvond. 
De inkomsten van het gilde bestonden uit inkomsten uit land en huizen die het gilde (tot aan de 18e eeuw) in eigendom had, entree-gelden van nieuwe leden en een bedrag dat bij uittreding moest worden betaald, giften na overlijden van een gildelid, boetes die waren opgelegd aan gildeleden en gelden die werden ontvangen bij het afsluiten van gesloten kopen (tot het eind van de 16e eeuw) en weddenschappen (m.n. in de 16e eeuw). Wat dit laatste betreft moet worden opgemerkt dat het afsluiten van weddenschappen in die tijd in algemene zin een zeer populair tijdverdrijf was. Men sloot weddenschappen over allerlei zaken, zoals over het al dan niet volbrengen van pelgrimstochten.

In de Sint Bavokerk had het gilde een altaar, Sint Olaf was de schutsheilige, net als bij andere Schonenvaardersgilden. De pilaar, met gouden haringen op zwart, waar het altaar stond, is nog zichtbaar. Haringen waren logischerwijs ook het symbool van andere Schonenvaarders, zoals in Deventer bijvoorbeeld te zien is bij het uit 1575 stammende renaissancehuis "De Drie Haringen", destijds eigendom van het plaatselijke gilde.

Uit bewaarde correspondentie wordt duidelijk dat het laatst overgebleven lid in het geheel niet meer op de hoogte was van het oorspronkelijke doel van het gilde. Hij spreekt in 1763 over "Schoone Vaders" i.p.v. Schonenvaarders, al kan hij nog wel aangeven dat het gilde al voor 1400 is ontstaan. Voor zover hij na kan gaan had het slechts tot doel gehad het houden van een gezellige bijeenkomst met de leden. Uiteindelijk niet vreemd als het gilde al bijna twee eeuwen niets anders meer doet dan het organiseren van een jaarlijks feestmaal.
Het gilde is uiteindelijk in 1765 ontbonden en - als het oprichtingsjaar dat bovengenoemde kroniekschrijver aangaf juist is -  zodoende heeft het net niet zijn 400-jarig bestaan meegemaakt. Dat was in ieder geval echt een goede reden geweest om een copieus feestmaal aan te richten.

 

Gebruikte literatuur:

  • N.H. van den Bosch-Nord Thomson, 'Het Haarlems Schonenvaardersgilde. Van handelsgilde tot gezelligheidsgilde', in: Haerlem Jaarboek van de Vereeniging Haerlem, pag. 37-57 (Haarlem 1967)
  • T. Walma, Ommelandvaarders uit Harderwijk, lesbrief voor het basis en voortgezet onderwijs van de Stichting Harderwijk 750 (Harderwijk 1980)

 

terug naar de feestpagina | naar het beeldmateriaal van de Schonenvaarders